In Cabaret Deconstruit slepen de dansers en musici van LeineRoebana en Dyane Donck Company de kijker mee in een koortsachtige stroom van woorden, voortvloeiende bewegingen, muzikale erupties en theatraal pathos. 

Inleidingen bij dansvoorstellingen voegen lang niet altijd iets toe aan de kijkervaring. Maar de introducties van LeineRoebana zijn eigenlijk altijd de moeite waard. Al was het maar omdat de lossepolsgesprekjes die choreografen Andrea Leine en Harijono Roebana voeren met hun dansers en musici op toneel samengaan met rek- en strekoefeningen, het opwarmen van stemmen en het nonchalant doornemen van bewegingsfrasen. Op een hele natuurlijke manier word je de sfeer van de voorstelling ingetrokken. 

In het voorgesprek bij Cabaret Deconstruit krijg je bovendien een sleutel aangereikt door dichter en tekstschrijver Erik Bindervoet. Hij vertelt hoe hij zag dat tijdens een repetitie een danser aan de vloer werd vastgeplakt met tape, en hoe hij de nacht daarop een nachtmerrie kreeg waarin hij niet meer wist hoe hij moest lopen. Die angstdroom kreeg in Cabaret Deconstruit zijn weerslag in de rol van performer Michael Jahoda, die we een deel van de voorstelling over de vloer zien kruipen.

De grip op de taal lijkt zijn personage ook al kwijt te zijn: ‘quelque chose était absolutely terribly wrong je ne me souvenais pas how wie zu laufen zu gehen um mich fort zu bewegen’. Terwijl Jahoda zich in verschillende outfits – een showkostuum, t-shirt met onderbroek, een gele jurk – door een wereld beweegt die onbegrijpelijk is geworden, horen we verschillende performers de teksten van Bindervoet uitspreken. 

De schrijver verdiende onder meer zijn sporen met het vertalen van James Joyce, en diens invloed is onmiskenbaar in Bindervoets woordenstroom die bol staat van associaties, en allerlei verwijzingen naar ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur.  De mogelijke betekenissen van deze woordenvloed leggen het al snel af tegen de klank en het ritme ervan.

In de openingsscène vuren dansers Emma Bogerd en Timon de Ridder hun verbale salvo’s af op de zaal en op elkaar, wat uitmondt in het virtuoos ritmisch aanvullen van elkaars zinnen. De showkleding van beiden en het witgeschminkte gezicht van De Ridder verwijzen overduidelijk naar het theatrale pathos van Cabaret (1972). Maar waar regisseur en choreograaf Bob Fosse in zijn klassieke musicalfilm nog een duidelijke tegenstelling schetste tussen het kleurrijke hedonisme in de Berlijnse Kit Kat Klub enerzijds en de grimmige opkomst van de nazi’s anderzijds, daar hebben Leine en Roebana in hun Cabaret Deconstruit enkel nog fragmentatie in de aanbieding.

Een andere inspiratiebron die de makers noemen is Un chien Andalou (1929), het baanbrekende filmische angstvisioen van de opper-surrealisten Luis Buñuel en Salvador Dalí. Bij het kijken drongen zich bij mij echter vooral associaties op met die andere grote filmsurrealist, David Lynch. Dat is in grote mate te danken aan de atmosferische compositie van Dyane Donck, die met een instrumentatie van slagwerk, electronica, cello, bugel en zang herfstige cinemamuziek afwisselt met abrupte percussie-uitbarstingen. De dansers reageren hierop solo en in groepjes met vloeiende bewegingserupties die in golven verschijnen en weer verdwijnen.

Als kijker onderga je Cabaret Deconstruit als een droom. Niet als de nachtmerrie waar Bindervoet het over had, meer eerder als een koortsdroom waarin beelden en associaties over elkaar heen buitelen. Terwijl je een nachtmerrie nog ‘uit’ kunt zetten door wakker te worden, heeft de koortsdroom een dwingend karakter. Wie zich daaraan kan overgeven wordt aan het slot beloond met een krankzinnige mini-opera. De klassiek geschoolde samenzang van Els Mondelaers en Talitha van der Spek wordt hierbij steeds doorbroken door de dansers, die op kazoos een soort absurdistisch volkslied ten gehore brengen. Als het licht dooft is de koorts weg en de droom voorbij. Naast de verwarring over alles wat je gezien hebt, is er ook opluchting. Omdat je ondanks alles nog weet hoe je moet lopen.

Foto: Sjoerd Derine